Maar ja, het is allemaal wel verwarrend. Want wanneer is iets nu outsider art en wanneer niet? Wanneer valt een werk onder outsider art en wanneer bijvoorbeeld onder volkskunst, amateurkunst of 'gewone' kunst? Iemand kan heel mooi werk maken, self taught en buiten het zicht van de reguliere circuits. Zonder zich iets aan te trekken van de buitenwereld of de kunsthistorische canon. Maar verder zit die persoon niet in een instelling en heeft hij ook niet een andere specifieke zorg nodig. Een gezonde zonderling in het bos. Dat bestaat. Hmm, hoe classificeren we dat? Als art? En als het eenmaal art is, dan kan dat woord 'outsider' er toch gewoon van af?
Dat classificeren is een lastige. We hebben een grote behoefte aan een raamwerk waarin we van alles kunnen ordenen. In de kunst is dat niet anders en maken we graag indelingen naar -ismen en andere stromingen. Dat is natuurlijk ook wel fijn, het geeft duiding en richting in het grote woud. Maar soms wringt het ook, zoals nu het geval is. Om te omschrijven waarin outsider art zich onderscheidt van gewone kunst wordt de eerste vaak afgezet tegen de tweede. En dat zit niet lekker: want waar de eerste iets wel is, ligt de implicatie dat de tweede dat dan dus juist niet is.
Als outsider art bijvoorbeeld authentiek en tegendraads is, is 'gewone' kunst dat dan niet? Of waar outsider art kunstenaars 'zich niets aantrekken van de conventies in de kunsten' (citaat uit zaaltekst in de tentoonstellingszaal), zouden 'gewone' kunstenaars dat wel doen? En als we dat verkeerd veronderstellen, waar blijft dan de noodzaak van het onderscheid? Wederom, dan kan dat woord 'outsider' er toch gewoon van af?
|
.. en komt weer naar buiten met tien.
In de Hermitage Amsterdam is sinds kort ook het Outsider Art Museum gevestigd (OAM). Dit museum biedt een platform voor kunstenaars die - heel kort gezegd - door verschillende omstandigheden buiten het zicht van de reguliere kunstcircuits vallen. Die bijvoorbeeld een verstandelijke beperking hebben of in een instelling verblijven. En die meestal geen academische achtergrond hebben. Kunst van outsiders, van buitenstaanders.
Ook niet makkelijk in deze tentoonstelling in de Hermitage is het volgende: Waar omschrijvingen en definities van outsider art vaak verstandelijke beperkingen of verslavingen als kenmerk noemen, vraagt het OAM de bezoeker dit nu juist niet in ogenschouw te nemen. 'Psychiatrische diagnoses of aandoeningen zijn van geen belang bij de beschouwing van Outsider Art. Het gaat niet om de ziekte of de veronderstelde afwijking' (citaat uit zaaltekst). Maar die beschouwing ervan, kan niet los worden gezien van de classificering die daaraan vooraf is gegaan. En bij die classificering worden die omstandigheden kennelijk toch meegenomen. Daarnaast doet het denken aan het bord langs de kant van de weg waar op staat 'Niet naar de vliegtuigen aan de linkerzijde kijken' en dat je dat dan dus precies wel doet. Je benadrukt iets wat je juist niet benadrukt wil hebben.
Het onderscheid tussen outsider art en 'gewone' kunst is een construct, nodig om het werk van mensen die anders buiten het voetlicht vallen, aan bod te laten komen. Mooie of interessante dingen die we anders niet te zien krijgen. Maar het is wel een geforceerd construct dat verwarring brengt en veel vragen oproept. Maar, naast het bieden van een platform, zit ook daar misschien wel de winst van dit OAM in de Hermitage. Dat je je juist al deze dingen afvraagt wanneer je de tentoonstelling bezoekt. Je dacht dat je het wist maar het blijkt van niet.
Je gaat er naar binnen met één vraag - is het wat? - en komt weer naar buiten met tien. En dat is soms nodig en precies wat we willen van kunst. Toch?
dan denk je aan...
Denk je aan opera dan denk je aan bijvoorbeeld Wagner, urenlange sessies, de klassieke orkestbak en hoge uithalen, theatrale kostuums en decors? Hoeft niet, want dat is al lang niet meer altijd zo. Zeker, Wagner, Strauss en Verdi worden ook altijd nog uitgevoerd maar daarnaast zijn de afgelopen decennia ook veel nieuwe mogelijkheden verkend en vormen gevonden. Directeur van De Nationale Opera, Pierre Audi is daar in Nederland een grote motor in.
We hebben tegenwoordig mooie stukken van jonge (nog levende!) componisten, met vooruitstrevende dirigenten en regisseurs en waar vooraanstaande kunstenaars meewerken aan de productie. Zo zagen we bijvoorbeeld de opera Laika (Martijn Padding, libretto P.F. Thomése ) waar kunstenaar Aernout Mik de regie, kostuums en enscenering voor zijn rekening nam. Met grote schermen kreeg het publiek verschillende werkelijkheden in verschillende tijden gepresenteerd. Na de pauze wisselde het publiek van stoel waardoor de voorstelling ook letterlijk vanuit wisselend perspectief werd bekeken. Ingenieus en scherp. We zagen Lulu (Alban Berg) waar de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge de regie had en de enscenering verzorgde. Resulterend in een decor waar een extra filmlaag (animatie) op was geprojecteerd. Knap en intrigerend.
In het Cobra Museum in Amstelveen zijn op dit moment (t/m 16 mei) de decorstukken te zien die Karel Appel 20 jaar geleden in opdracht van Pierre Audi maakte voor de opera's Noach (Guus Janssen) en Die Zauberflöte (Mozart). Appels fantasiedieren, mythologische figuren, kano met palmboom en andere mobiele, verrijdbare stukken zijn natuurlijk oorspronkelijk niet bedoeld als kunstobjecten, gemaakt om te worden tentoongesteld in een museum. Ze zijn van piepschuim en bedoeld om van een afstand te bekijken, dienstbaar aan het stuk dat op het podium wordt opgevoerd. Desalniettemin is het, zoals de artistiek directeur van het museum het in de tentoonstellingstrailer (klik hier) ook zegt, een waar feest, boven op zaal in het museum. Ga er naar toe, dwaal door het decor en neem plaats op de tribune. Je bent zomaar ineens bij en ín de opera.
De Nederlandse Opera viert zijn 50-jarig bestaan met een nieuw festival: het Opera Forward Festival (OFF), waar met nieuw werk en een nieuwe generatie kunstenaars de toekomst van de opera wordt verkend. De blik vooruit, op zoek naar 'new voices, new visions'. Deze eerste editie was van 15 tot 25 maart jl. en zat vol theater, lezingen, debat en optredens. En er werden vier opera's gepresenteerd waaronder twee wereldpremières.
haar eigen 3D projectie(s) én met de 3D projectie van bariton Roderick Williams (als zoon). We zien zelfs een mooie pas de deux van die twee. Beelden vloeien in elkaar over, blaadjes dwarrelen de zaal in, onduidelijk is wat echt is en wat niet. Net als de herinneringen waar moeder en zoon mee worstelen. Met vernieuwende, ingenieuze muziek van traditionele instrumenten, elektronische en zelfbedachte zoals de keien die tegen elkaar aan worden geraspt.
Deze opera, en ook de andere hier genoemde, zijn mooie voorbeelden van hoe grenzen van een genre opgerekt of zelfs doorbroken kunnen worden. Vormen veranderen. En ook hier weer de blik vooruit, kijken wat mogelijk is. Het begint met een idee. Of zoals Van der Aa in een interview zegt: 'Ik bedenk iets, vervolgens gaan een heleboel mensen eerst heel hard lachen, en uiteindelijk blijkt het toch te kunnen. [...] Opera is een elastisch iets.'
De speellijst van Blank out is helaas kort: Alleen dit jaar mei in Rome en ergens volgend jaar in Luzern. De kans is klein dat je dat gaat doen. Maar wel kunnen we je wijzen op The Book of Sand, ook van de hand van deze componist. Met dit stuk, geïnspireerd op de verhalen van Jorge Luis Borges, heeft Van der Aa vorig jaar weer iets nieuws uitgevonden: een digitale interactieve liederencyclus waarbij je zelf tussen verschillende parallel lopende filmlagen kan switchen en daarmee de lijn van het verhaal kan aanpassen. En het mooie is dat je voor dit stuk niet eens de deur uit hoeft. Het is (gratis) te beluisteren via http://thebookofsand.net/ of te downloaden als app in je app-store (iTunes).
Verdiep je in de wereld van de opera. Er is van alles mogelijk. In juni - over een paar maanden al! - staat er bijvoorbeeld een aantal stukken op het programma van het Holland Festival. Dat kan een mooie gelegenheid zijn.
Alles is in beweging. Ook de opera.
***
Zelf kiezen hoe je kijkt.
Hoe loop jij in een museum rond en hoe kijk jíj naar de kunst die daar wordt getoond? Loop je recht op het werk af en duik je er meteen in, of werp je er een korte blik op en lees je toch maar eerst eens wat op het tekstbordje er naast staat?
Dit zijn vragen die volop leven bij musea. Hoe laat je de bezoeker iets zien en hoe geef je hem informatie over datgene waar hij naar kijkt. Het is een dilemma. Aan de ene kant wil je als museum dat de bezoeker kijkt naar wat hij ziet en niet wordt afgeleid door name-dropping en feiten, aan de andere kant wil je die persoon ook wel weer de informatie geven waarmee hij het kunstwerk in een context kan plaatsen en jij als museum je verhaal kan vertellen. Daarbij komt dat het één ten koste lijkt te gaan van het ander. Hoe langer de tekst op het bordje, hoe korter men naar het kunstwerk zelf kijkt. En we kijken al zo kort! Het schijnt dat we gemiddeld tussen de 8 en de 30 seconden besteden aan een kunstwerk.
Musea zijn hier continu mee bezig. Wat voor informatie verstrekken we en hóe wordt die informatie verstrekt. Wordt er überhaupt wel informatie gegeven of laten we de bezoeker zelf op pad gaan om die informatie te vergaren? We hebben het nu even puur over de 'basis informatie' die een kunstwerk vaak begeleidt; naam, titel, jaar van vervaardiging, techniek en misschien een paar regels context. Dat soort zaken. Andere methoden om verdere (achtergrond)informatie te geven, als bijvoorbeeld zaalteksten of een audio-tour, laten we voor nu buiten beschouwing.
De aanpak van hoe dit soort informatie aan te reiken, verschilt per museum, per museumdirecteur en per tentoonstelling. Er is van alles mogelijk. Van de geijkte tekstbordjes naast het kunstwerk tot het verstrekken van informatie middels een hand-out bij de ingang van de zaal. En van alles daar tussenin. Net als in de kunst moeten ook musea zichzelf steeds vernieuwen. Dus ook op dit gebied. Je wilt de bezoeker niet alleen je museum binnenhalen maar eenmaal binnen, wil je hem ook scherp en bij de les houden.
Het Stedelijk Museum in Schiedam heeft hier een fraaie manier voor gevonden. De Ik Hou van Holland. Nederlandse kunst na 1945 - tentoonstelling laat de ontwikkeling zien in de hedendaagse kunst en verbindt deze aan ontwikkelingen in de maatschappij. De indeling is dus niet naar kunststroming maar gekoppeld aan maatschappelijke thema's als Wederopbouw & Welvaart en Identiteit & Maakbaarheid.
Het is een interessante benadering die op een originele en verfrissende manier wordt aangeboden: de bezoeker krijgt van het museum namelijk zelf de keuze of hij of zij informatie wenst en zo ja, wanneer. Elk kunstwerk wordt in eerste instantie 'kaal' aangeboden. Dat wil zeggen, alleen het werk en verder niets. Je wordt als bezoeker dus aangemoedigd om alleen naar het werk te kijken en je niet af te laten leiden door namen en andere wetenswaardigheden. Puur het werk, puur het kijken. Pas zodra jij als bezoeker behoefte hebt aan informatie, druk je met je voet op de knop in de vloer en wordt de benodigde achtergrondinformatie in blacklight geprojecteerd op een stuk wand naast het kunstwerk. Misschien duurt het even voordat je het idee van de knop hebt uitgevogeld of moeten je ogen wennen aan het licht maar als dat eenmaal is gebeurd, werkt deze manier van informatieverstrekking heel goed en biedt zij voor elk wat wils: alleen kijken, of eerst kijken en dan lezen, of juist andersom. En voor de doeners onder ons ook nog eens een knop om in te drukken. Interactie en keuzevrijheid. Helemaal 2016.
De tentoonstelling loopt nog tot 4 september dus ga tussen alle blockbusters van de grote musea door, ook naar dit museum. Het is echt de moeite waard. Ga met het hele gezin, kunnen de kinderen mooi die knop voor je indrukken.
De dansende mobiles van Alexander Calder.
De tijd dat de beeldhouwer zijn beelden alleen maar houwde, is al lang niet meer. Onder aanvoering van de avant-garde begin twintigste eeuw, zijn de grenzen aan wat een beeld kan of mag zijn, verkend en opengezet. Nieuwe wegen werden verkend, nieuwe invullingen gevonden.
De Amerikaan Alexander Calder (1898-1976) was zo’n kunstenaar die vorige eeuw aan de poorten van de kunsthistorische canon rammelde. Tussen beide wereldoorlogen in pendelde hij voortdurend heen en weer tussen Amerika en Europa. Ook in Europa kreeg hij stevig voet aan de grond en verkeerde hij in de kringen van kunstenaars als Mondriaan, Van Doesburg, Duchamp, Léger en Miró.
Met name aan het begin van zijn carrière maakte Calder werken van (ijzer)draad. In Tate is een groot aantal van deze draadfiguren samen gebracht. Met niets meer dan een simpele draad creëerde Calder de suggestie van volume. Deze 3-dimensionale figuren zette hij op de grond of hing hij aan het plafond, zwevend in de ruimte. Het is ongelooflijk om te zien hoe goed dit werkt. Calder maakt lucht – met haar beweging en met haar volume – tot onderdeel van het kunstwerk. Een vereenvoudiging van vormen die niets afdoet aan de beleving ervan. Een mooi voorbeeld hiervan is Hercules en de Leeuw (1928). Een heroïsche scene die je vaak in brons gegoten ziet, maar hier van draad en lucht. Het is een indrukwekkend sculptuur waar een grote dynamiek in zit; door het onderwerp maar ook door het bewegen van de sculptuur zelf, hangend aan het plafond.
Die beweging is een rode lijn in het werk van Calder. Soms aangedreven door techniek, soms manueel maar vaak ook door de lucht zelf. In 1930 bezoekt Calder Mondriaan in zijn atelier in Parijs. Mondriaan had zijn atelier tot één groot gesammtkunstwerk gemaakt waarin hij zijn kunsttheorie ontvouwde. Kunst geïntegreerd in het leven en zijn atelier was daar het voorbeeld van. Zelfs de grammafoonspeler had hij bewerkt en beschilderd. Het bezoek van Calder aan Mondriaan gaf Calder een enorme impuls. Hij zag de schilderijen van Mondriaan, raakte geïnspireerd door de abstracte vormentaal en vond een manier om ook daar een de vierde dimensie – die van beweging en/in tijd – aan toe te voegen.
Zie daar zijn mobiles, een term die Calder voor dit soort werken gebruikte, op suggestie van Marcel Duchamp. Het zijn werken van ijzerdraad, aangevuld met abstracte, metalen bladen die werden opgehangen aan het plafond of op een stevige voet gezet boven de grond. Er zit beweging in het geheel en in elke "tak" afzonderlijk. Ook deze mobiles zijn goed vertegenwoordigd in de tentoonstelling in Tate. De zalen zijn gevuld met serene activiteit en de bezoeker loopt er als Alice in Wonderland tussen door. Adembenemend is Snow Flurry I (1948), een mobile van sneeuwvlokken, dansend in de ruimte. Het sneeuwt echt, woordloze poëzie. En fantastisch is Triple Gong (1948) waar Calder het presteerde om ook nog het element geluid aan zijn werk toe te voegen. Bij het bewegen in de lucht, wordt af en toe een gong geraakt. Een alles-in-één kunstwerk. Can sculpture perform? Ja, dat kan. Calders werk laat ons dat zien en beleven.
Overigens, om werk van Calder te zien hoef je niet persé naar Londen af te reizen. Dichterbij huis, in het Stedelijk Museum in Amsterdam bijvoorbeeld, hangt in de oude entree een mobile die Calder in 1955 speciaal voor het museum maakte.
Calders werk was vernieuwend en is nog altijd indrukwekkend en "spot on". We zien verbeeldingskracht, kleur, balans en beweging. Is dat niet precies wat we willen in het leven?
Over inspiratie en artistieke voorbeelden In de Philipsvleugel van het Rijksmuseum loopt op dit moment een kleine tentoonstelling met werk van Dick Bruna. Nijntje kennen we allemaal. Over de hele wereld kent men haar, haar beeldtaal en is zij razend populair. Maar waar komt nijntje nu vandaan? Die vraag wordt in deze tentoonstelling beantwoord. Het gaat dan natuurlijk niet over de geografische oorsprong van nijntje, maar breder - hoe kwam nijntje in het hoofd van Dick Bruna, waar kwam het idee voor nijntje vandaan? En dán hebben we het dus over inspiratie. Wat raakt je, waar word je door beïnvloed?
Met het laten zien van inspiratiebronnen en artistieke voorbeelden wordt een kunstenaar in een kunsthistorische context geplaatst. Het geeft ons als beschouwer een completer beeld. We kunnen het beter plaatsen en we snappen daardoor soms misschien ook wel meer van wat we zien. Soms lijken verbanden gezocht maar daar ga je dan over discussiëren; dat is het mooie aan kunst.
Bij Dick Bruna. Kunstenaar zou je dat natuurlijk ook kunnen doen maar is dat niet nodig: Léger en Bruna hangen plausibel naast elkaar en hetzelfde geldt voor Bruna's boekomslag voor De laatste der rechtvaardigen en H.N. Werkmans Sabbatsgesänge. En al helemaal geen discussiepunt is het bij nijntje naast Matisse waarover Dick Bruna zelf zei: "Ik zag Matisse en ik bedacht nijntje."
|
Kunstkwesties blog. Over de meest uiteenlopende kunstkwesties.
Over musea, exposities, literatuur, onderwerpen uit de actualiteit en meer. Op de hoogte blijven?
Volg ons op social media en abonneer je gratis op dit blog via e-mail. Archives
December 2020
Categorieën
All
AuteurSaskia Hazelhoff |