Iets later, maar in hetzelfde tijdsgewricht en kunstklimaat, maakte Alexander Calder furore met zijn Cirque Calder (1926-1931). Met dit miniatuurcircus van zelfgemaakte poppetjes en diertjes trad hij op voor internationale avant-garde-kunstenaars als Mondriaan, Légér, Le Corbusier en Miró. Calder nam het uiterst serieus maar stopte de voorstellingen vol dynamiek en humor. Wat zullen dat een leuke avonden geweest zijn! Zie hier een opname uit 1955 van een deel van zo'n voorstelling.
|
|
Een vraag aan jullie.
Na de wat zware blogpost van vorige keer, deze keer een wat luchtiger onderwerp. Namelijk: welk kunstwerk doet je (glim)lachen?
Er kunnen tal van redenen zijn waarom een bepaald kunstwerk een lach op je gezicht tovert. Zo kan er ín het werk een grapje zitten. Of heb je er een bepaalde associatie of gedachte bij waar je vrolijk van wordt. En een andere keer weer moet je misschien gewoon lachen om (iets in) het kunstwerk zelf, los van de intentie van de maker ervan.
Zelf krijg ik altijd een opgewekt gemoed van kunst die met humor kritische vragen stelt, bijvoorbeeld over de kunst zelf. Zo heb ik enorm gelachen bij de dansvoorstelling The Returns van The Forsythe Company (Holland Festival 2014 alweer) waarin de kunstwereld met een gezonde dosis humor op de hak werd genomen. De humor heeft daar dan een duidelijke functie. Ze houdt ons een spiegel voor en brengt daarmee een verdiepende laag aan.
Kritische vragen stellen over wat kunst mag zijn en wie dat dan bepaalt, deed Marcel Duchamp begin vorige eeuw al. Met zijn ready-mades als de Fountain (1917), bevroeg hij op een provocerende manier de grenzen en voorwaarden van de kunst. Wat is kunst, wie bepaalt dat en wat zijn de voorwaarden? Moet je als kunstenaar iets maken of kan een reeds gemaakt voorwerp ook kunst zijn? De kunstwereld in shock. Maar wel opgeschud. Met een urinoir.
Een ander kunstwerk - van een heel andere orde en uit een heel andere tijd - is Een vrolijke vioolspeler (1623) van Gerard van Honthorst. Ook daar is het de voorstelling zelf, die tot vrolijkheid stemt. Leunend uit het schilderij, werkt de goede luim van de vioolspeler aanstekelijk. Wil je liever even niet aangeraakt worden door andermans vrolijkheid? Loop dan dit schilderij voorbij.
En werk dat mij heel vaak doet glimlachen, is het werk van Ger van Elk. Zijn oeuvre is veelzijdig en zijn werk bevat dikwijls een humorvolle component. Het zijn vaak absurdistische taferelen waarin de werkelijkheid is gemanipuleerd. "Kunst gaat altijd over het opnieuw rangschikken van bekende zaken." Afbeeldingen zijn naar zijn idee dan ook onbetrouwbaar. Zij laten niet per definitie het 'echte' zien - want wat is dat? - en kunnen worden beïnvloed door menselijk ingrijpen. Die gedachte onderstreepte Ger van Elk in zijn werk door enscenering en manipulatie, vervolmaakt met een toefje absurdisme. Ger van Elk als The Co founder of the Word O.K. (1971) is daar een heerlijk voorbeeld van.
Als je eenmaal gaat nadenken over de vraag welk kunstwerk je doet (glim)lachen, komen tal van voorbeelden op en raak je niet uitgepraat. Ik heb mij voor deze blogpost beperkt tot het voor Kunstkwesties inmiddels gebruikelijke “rijtje van drie” en leg nu de vraag bij jullie neer: Welk kunstwerk doet je (glim)lachen?
Reageren en mailen mag, graag zelfs!
Wat laat je zien, waar kijk je naar?
Vorige week stond in het NRC een interessant stuk over ethiek in het museum. Aanleiding voor het artikel was de beslissing van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (RMO) om in de nieuwe opstelling van de Egyptische afdeling één bepaalde mummie niet terug te laten komen. Het betreft een kindermummie, een jongetje van een jaar of vijf. Ontdaan van de windselen waar mummies in werden gewikkeld. Naakt dus. Diegenen van ons die het RMO wel eens hebben bezocht, hebben deze mummie ongetwijfeld gezien. Midden in de routing. Je moest er wel langs.
Ik had daar moeite mee. Net zoals ik dat had bij andere tentoonstellingen waar menselijke resten worden getoond. Of het nu de veenlijken zijn in Assen of de tentoonstelling Bodies in Amsterdam. Het zijn lastige vraagstukken, en al helemaal voor (volkenkundige) musea met veel menselijke resten in de collectie.
Juist omdat dit moeilijke kwesties zijn, hebben alle in Nederland geregistreerde musea de Ethische Code voor Musea ondergeschreven. Deze code dient voor de musea als richtlijn bij museaal handelen. Uitgangspunt is dat er zorgvuldig en respectvol met menselijke resten moet worden omgegaan. Voor de hand liggend, zou je zeggen. Maar wel heel moeilijk om in te vullen. Want, zoals Vinckx in het NRC artikel al schrijft, dat is wél waar de schoen begint te wringen. Want je kunt je nog zo verdiepen in de geschiedenis en de achtergrond van dat wat je tentoon wilt stellen, de mummie zelf, heeft bij leven geen toestemming gegeven om eeuwen of millennia later in een vitrine te liggen en aangestaard te worden door de museumbezoeker. Ik denk ook niet dat de nabestaanden van de persoon die zij zo zorgvuldig hebben laten mummificeren en zijn lichaam een laatste, van de wereld afgezonderde rustplek hebben gegeven, dit zo hebben gewild. Dus hoe ga je daar mee om? Niet meer tentoonstellen? Of op een andere manier, met een andere presentatie?
Het RMO heeft in elk geval besloten om de kindermummie voorlopig helemaal niet meer te laten zien. Vanuit de gedachte dat een mummie een mens is en geen object. Maar waar leg je dan eigenlijk de grens? Moeten dan alle mummies het depot in of terug naar Egypte? En wat houd je dan nog over, wat heb je dan nog te laten zien? Zijn er alternatieven? En hebben die net zoveel zeggingskracht?
En ook nog, áls je onderscheid maakt en er voor kiest bepaalde mummies niet meer te tonen en andere wel, wat laat je dan meewegen? Tijdsverloop? Heel oude menselijke resten wel, nieuwere niet? Emoties? Een heel kleine, naakte, confronterende kindermummie niet en een wat minder confronterende, nog in windselen gewikkelde mummie in zijn sarcofaag wel?
Hoe langer ik er over nadenk, hoe minder eenduidig het wordt. Maar voor nu lijkt mij de beslissing van het RMO om de mummie niet terug te laten komen, een goede. Dan kan er ondertussen altijd nog worden nagedacht over een alternatieve wijze van presenteren. We komen namelijk van ver, als het gaat om het tonen van menselijke resten. En gelukkig is er zoiets als voortschrijdend inzicht, anders zouden we nog steeds El Negro in het museum aantreffen.
Nog een laatste opmerking; ik zag het pas toen ik – na het lezen van het stuk online – de papieren versie onder ogen kreeg: het stuk in de papieren krant kreeg twee volledige pagina’s. Een kwart van de ruimte werd ingenomen door tekst. De foto van de kindermummie nam de andere driekwart in gebruik. Voor een stuk dat gaat over de ethiek van het laten zien van menselijke resten en de zorgvuldigheid die daar bij komt kijken, is de meer dan paginagrote foto van de mummie opmerkelijk. Hetzelfde geldt voor de kop boven het artikel: "Wie kijkt er nog naar een dood kind?" Met daarbij de woorden "dood" en "kind" vet gedrukt. Het is een kop en een wijze van presenteren die nou net niet bij de inhoud van het stuk lijken te passen. Daar zitten ongetwijfeld en hopelijk bepaalde ideeën achter maar die zijn – mij in elk geval - niet duidelijk. Misschien maar eens in een open brief aan de hoofdredacteur vragen?
|
Kunstkwesties blog. Over de meest uiteenlopende kunstkwesties.
Over musea, exposities, literatuur, onderwerpen uit de actualiteit en meer. Op de hoogte blijven?
Volg ons op social media en abonneer je gratis op dit blog via e-mail. Archives
December 2023
Categorieën
All
AuteurSaskia Hazelhoff |